Toggenburgbijbel, Frankrijk, 14de eeuw
Perkament
Berlijn, Kupferstichkabinett
Pestlijders

The Romance of Alexander, Frankrijk, 1410
Perkament, Frans
Oxford, Bodleian Library [MS. Bodl. 264]
Folio 83 recto ondermarge: Verbranding van besmette kleding

Kroniek van Gilles li Muisis, Doornik, 1349- 50
Perkament, Frans
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België [hs.13076-77]
Folio 24 verso: Begrafenis van de pestdoden

Folio 16 verso: Flagellanten

Folio 12 verso: Verbranding van joden

Virgil Meester, Chroniques de France, Parijs, eind 14de eeuw
Perkament, Frans, 385 x 280 mm
Londen, British Library [Royal 20C VII]
Folio 56 verso: Verbranding van lepralijders

Giovanni Boccaccio, Decameron, Ferrara, 1467
Perkament, Italiaans, 360 x 265 mm
Oxford, Bodleian Library [MS. Holkham misc. 49]
Folio 5 recto: ondermarge

Giovanni Boccaccio, Livre appelè Decameron, aultrement surnommè le Prince Galeot, 1414
Perkament, Frans
Parijs, Bibliothéque nationale de France [Français 239]
Titelpagina folio 1 recto: Detail

Het kan nog erger: De Zwarte Dood (1347 – 1352)

De huidige pandemie wordt wel eens vergeleken met de grote pestepidemie die Europa teisterde gedurende vijf jaar, van 1347 tot 1352 om precies te zijn. Het leek mij een goed idee om na te gaan in hoeverre de vergelijking opgaat, zowel wat de ziekte zelf betreft als ten aanzien van de maatregelen die genomen werden om de ziekte op afstand te houden.

net als bij het Coronavirus nu, begon de Europese verspreiding van de pest in Italië

Vanuit Italië verspreidde de ziekte zich vanaf het begin van 1348 via de handelsroutes naar de dichtbevolkte gebieden in het noorden van Europa. Levendige en drukbevolkte steden veranderden binnen een paar maanden tijd in spooksteden. De naam Zwarte Dood is pas later ontstaan; tijdens de eerste epidemie werd de naam Pest of Grote Sterfte gebruikt.

Het feit dat de infectie plaatsvond door contact met de zieken of met huizen, kleding of lijken werd al snel opgemerkt maar niet begrepen. Om verdere besmetting te voorkomen werden allerlei maatregelen genomen, zoals het verbranden van de kleding van pestslachtoffers, afgebeeld in de ondermarge van een veertiende-eeuws manuscript in de Bodleian Library in Oxford.

De zieken werden behandeld volgens gangbare methoden die moesten dienen om gif of infectie uit het lichaam te verwijderen: aderlatingen, purgatie met laxeermiddelen of klysma’s, het doorprikken of dichtschroeien van de builen, of het aanbrengen van hete pleisters. De artsen adviseerden de vloeren te besprenkelen en de handen, de mond en de neusvleugels te reinigen met azijn en rozenwater. Men moest bij het uitgaan een amberappel (pomander) van exotische samenstelling bij zich dragen, waarschijnlijk meer als middel tegen de stank die de pest verspreidde dan als bescherming tegen besmetting.

de Zwarte Dood in Doornik

Een voorstelling van een pestepidemie in de Nederlanden vindt men voor het eerst in een eigentijdse kroniek. In de Tractatus quartus van de vierdelige kroniek van Gilles li Muisis, abt van de Sint-Martinusabdij te Doornik, lezen we dat de Zwarte Dood in Doornik heerste van augustus tot november 1349. Hij schat het aantal pestdoden op vijfentwintigduizend.

De miniatuur op folio 24 toont een realistische afbeelding van het begraven van pestdoden in Doornik. Overal in de verslagen wordt gesproken over het feit dat de zieken zo snel stierven dat de levenden geen tijd hadden om hen te begraven. De lijken van wie gestorven zijn aan de pest dienen direct gestort te worden in graven van twee meter diepte die voortdurend klaar moeten staan. Toen er geen doodskisten meer te krijgen waren om de lijken te vervoeren, werden de lijken per twee of drie tegelijk op planken gelegd om naar de begraafplaatsen of massagraven te worden vervoerd.

flagellanten en jodenverbrandingen

In dezelfde Doornikse kroniek zijn twee voorstellingen opgenomen van gebeurtenissen die vaak in het kielzog van een pestepidemie optraden: flagellanten en verbrandingen van joden.

De beweging van de flagellanten of ‘geselbroeders’ (flagellanti, disciplinati) ontstond in 1260 in Perugia in Noord-Italië. Als een vorm van boetedoening om God ertoe te bewegen zonden te vergeven, bestond de zelfkastijding reeds lang voor de pestuitbraak. Tijdens de pest verspreidde de beweging zich als een lopend vuur over Europa. In zijn standaardwerk The Black Death (1969) noemt Philip Ziegler de beweging van de flagellanten 'even besmettelijk als de pest zelf'.

Honderden groepen zwierven door het land en trokken iedere week een andere stad binnen, waarbij zij de toch al overspannen emoties nog verder opjoegen en de plaatselijke bevolking wisten op te zwepen tegen de joodse ‘gifmengers’. In iedere stad die zij binnenkwamen, spoedden de geselbroeders zich naar de joodse wijk, met de burgers van de stad in hun kielzog schreeuwend om wraak op de ‘vergiftigers van de bronnen’.

Op grond van dergelijke beschuldigingen werden in 1349 in verschillende IJsselsteden, alsook in Arnhem, Nijmegen en Utrecht, alle joodse inwoners verbrand. De laatste grote pogroms in de Lage Landen vonden in 1349 plaats in Antwerpen en in Brussel, waar volgens de Doornikse kroniekschrijver Gilles li Muisis de gehele joodse gemeenschap van meer dan zeshonderd joden werd omgebracht.

Niet alleen joden, ook bedelaars en mensen met lepra werden verjaagd en in vele gevallen terechtgesteld zoals te zien op deze miniatuur in de British Library.

de rijken ontvluchtten de stad

Men was zich er wel van bewust dat men moest vermijden om met slachtoffers in aanraking te komen. Wie het zich kon permitteren probeerde de besmettingshaarden te ontvluchten door zich op het platteland terug te trekken. Toen de pest in 1347 Florence teisterde trokken zeven jonge vrouwen en drie jonge mannen zich terug op een landgoed buiten de stad ‘dat aan alle kanten ver van de wegen verwijderd lag’ en was voorzien van ‘bronnen vol koel water en kelders gevuld met zeldzame wijnen’.
[…] Daar zouden wij, zonder daarom de grenzen van wat oorbaar is te overschrijden, ten volle van het leven kunnen genieten. En ook al sterven de landlieden daar net zo goed als de stedelingen hier, toch is dat daar minder stuitend, omdat er zoveel minder huizen en zoveel minder mensen zijn'.

De jongedames willen hier dadelijk op ingaan, maar Filomena, de voorzichtigste van hen allen, pleit ervoor om een aantal mannen mee te nemen omdat vrouwen alleen zoiets niet tot een goed einde kunnen brengen. Even toevallig komen net op dat moment drie jongelui de kerk van Santa Maria Novella binnen op zoek naar hun dames die zich onder de zeven jongedames bevinden. De drie gaan snel akkoord om de dames te vergezellen en de morgen daarop, op een woensdag, verlaat het gezelschap Florence.

Zij vermaakten zich ondermeer met het vertellen van honderd verhalen, die Giovanni Boccaccio naar eigen zeggen heeft vastgelegd in de Decameron. Voordat hij met de verhalen begint geeft hij een beschrijving van de Zwrate Dood in Florence.

'in de stad Florence werden tussen maart en juli meer dan honderdduizend zielen uit dit leven weggerukt'

[…] Bij ons begon de ziekte zowel bij mannen als bij vrouwen met gezwellen in de liesstreek of onder de oksels, die soms de omvang kregen van een appel of een ei en die bij de een talrijker waren dan bij de ander. In de volksmond werden deze zwellingen karbonkels genoemd.
[...] Als een paar priesters met een kruisbeeld een dode waren gaan afhalen, gebeurde het talloze malen dat drie of vier dragers zich met andere doodskisten bij hen aansloten. Aangezien de gewijde grond niet toereikend was om de ontelbare lijken te ontvangen die iedere dag en bijna ieder uur bij alle kerken werden aangeboden, en men toch naar aloud gebruik iedereen aan de schoot der aarde wilde toevertrouwen, werden op de kerkhoven lange groeven gemaakt, waarin de nieuw aangekomen met honderden tegelijk werden neergelegd, of beter gezegd zoals in een scheepsruim in lagen op elkaar gestouwd en uiteindelijk met een flinterdun laagje aarde bedekt'.

(Geciteerd uit Frans Denissen, Decamerone, Manteau Antwerpen, 1981).
Van harte aanbevolen!