Breviarium Grimani / Grimani-brevier, Gent-Brugge, 1510-1520
Perkament, Latijn, 832 folia, 230 x 170 mm
Miniaturisten: Gerard Horenbout, Alexander en Simon Bening, en anderen
Venetië, Biblioteca Marciana

Folio 2 verso: Februari
Miniaturist: Gerard Horenbout

Folio 288 verso (zonder randversiering): David en Goliath
Miniaturist: Simon Bening

Folio 286 verso: Zondeval
Miniaturist: Simon Bening

Folio 831 recto: Tota Pulchra / Mystieke attributen van Maria
Miniaturist: Simon Bening

Grimani brevier: 'reus onder de Vlaamse manuscripten'

Het brevier wordt voor de eerste maal vermeld door zijn toenmalige eigenaar, kardinaal Domenico Grimani, bij het opstellen van zijn testament in oktober 1520 (de kardinaal komt in 1523 te overlijden). Zijn portret bevindt zich in het medaillon op de rijkbewerkte voorkant van de omslag. Domenico had het manuscript gekocht van Antonio Siciliano, kamerheer van Massimiliano Sforza, Hertog van Milaan. Antonio Siciliano kan het brevier gekocht hebben in Vlaanderen toen hij als gezant van de hertog van Milaan aan het hof van Margaretha van Oostenrijk in Mechelen verbleef. De oorspronkelijke opdrachtgever van het werk is niet bekend, maar gezien de luxe van het handschrift moet het, zo niet een vooraanstaand dan in ieder geval kapitaalkrachtig iemand, zijn geweest.

Gerard Horenbout

Aan de illuminatie van het Grimani brevier hebben een aantal kunstenaars - minstens drie handen - meegewerkt. De werkzaamheden werden verdeeld tussen de twee bekendste Gentse ateliers, dat van de familie Bening - Alexander of Sanders Bening had de supervisie - en dat van de familie Horenbout. Deze 'reus onder de Vlaamse manuscripten' telt meer dan honderd volbladminiaturen en kan gelden als een compendium van wat Vlaanderen toen te bieden had.

De kalenderminiaturen zijn allemaal van de hand van Gerard Horenbout, de schilder en miniaturist die ook meewerkte aan het Breviarium Mayer van den Bergh.
Horenbout stond in contact met het Mechelse hof van Margareta van Oostenrijk - dochter van keizer Maximiliaan en landvoogdes van de Nederlanden - die op dat moment de gelukkige eigenaresse van de Très Riches Heures du duc de Berry van de Gebroeders van Limburg was.

Als we de afzonderlijke maandvoorstellingen naast elkaar zetten, zien we grote overeenkomsten in het gebruik van motief en compositie in beide getijdenboeken. De stijl is uiteraard verschillend, we zijn tenslotte honderd jaar verder.

In het kalenderblad van Februari krijgt de ietwat scabreuze scène uit de Très Riches Heures waar de vrouw haar rokken ongegeneerd heeft opgetrokken, hier zijn tegenhanger in het jongetje dat in de sneeuw plast. Je ziet als het ware de damp er van afslaan.

Alexander en Simon Bening

Alexander / Sanders Bening (? ca. 1444 - Brugge 1519), Vlaamse schilder en miniaturist, wordt beschouwd als de grondlegger van de Gents-Brugse school. Naast zijn lidmaatschap van het Gentse Sint-Lucasgilde was hij ook in Brugge ingeschreven in het gilde van Sint-Jan en Sint-Lucas, waar paneelschilders, miniaturisten en boekhandelaars lid van waren. Hij was gehuwd met Catharina van der Goes, nicht van de gerenommeerde schilder Hugo van der Goes. Van de honderdtien bladvullende miniaturen in het Grimani brevier worden er tweeëntwintig aan Sanders Bening toegeschreven.

Simon Bening ( Gent ca. 1483 - Brugge 1561) leerde het vak van boekverluchter in de werkplaats van zijn vader Alexander in Gent. Hij was gespecialiseerd in getijdenboeken die hij vervaardigde voor vooraanstaande opdrachtgevers.

Op deze prachtige miniatuur bij de Psalmen heeft Simon Bening het overbekende verhaal van David en Goliath uit het boek Samuel 1 uitgebeeld.

David, 'een knappe jongen met rossig haar versloeg de onbesneden Filistijn met een slinger en een steen.' Deze scène speelt zich af op de achtergrond in het midden. Het vervolg van het verhaal wordt links en rechts op de voorgrond afgebeeld.

'En David nam het hoofd van de Filistijn mee om het naar Jeruzalem te brengen. In alle steden van Israël liepen de vrouwen zingend en dansend uit om koning Saul (en David) feestelijk in te halen met muziek van tamboerijnen en rinkelbellen'.

Gent-Brugse strooirand

Vroeg in de vijftiende eeuw werd in de Vlaamse manuscripten een randdecor met acanthusbladeren en allerlei soorten bloemen en vruchten zeer typerend. De bloemen, planten en insecten zijn realistisch weergegeven en hierdoor gemakkelijk herkenbaar. Zij lijken te zijn gestrooid op de ondergrond en worden daarom strooiranden genoemd.

Lange tijd schilderden de verluchters deze randversieringen op het naakte perkament, maar vanaf omstreeks 1475 opteerden zij voor een gekleurde ondergrond. Dit werd het kenmerk van de Gents-Brugse stijl.

De benaming Gents-Brugse school is niet helemaal correct, want de manier van werken beperkte zich niet tot kunstenaars uit Brugge en Gent. Het is weliswaar duidelijk dat miniaturisten in Brugge en Gent een leidende rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van die stijl, maar ook in andere centra in de zuidelijke Nederlanden en daarbuiten was de stijl bijzonder populair.

De Gents-Brugse stijl domineerde de miniatuurkunst gedurende bijna honderd jaar, van omstreeks 1470 tot 1560. We zien een typisch voorbeeld op de miniatuur met de Zondeval, toegeschreven aan Simon Bening.

De miniatuur met de Zondeval staat - vreemd genoeg - aan het begin van een serie van zeven psalmen. De slang volgt de iconografie van de Zondeval van Hugo van der Goes op het diptiekje in Wenen. De figuren van Adam en Eva zijn, via Van der Goes, ontleend aan het Gentse retabel met de Aanbidding van het Lam Gods van Jan van Eyck. De tuin van Eden lijkt een prachtig Engels park met allerlei bomen, bloemen en planten en inheemse en exotische vogels.

Het getijdenboek eindigt met een ongewone miniatuur met de Mystieke attributen van Maria

De Mystieke attributen van Maria wordt vrijwel unaniem toegeschreven aan Simon Bening.
Deze allegorische voorstelling visualiseert een serie titels van Maria, afkomstig uit het Hooglied en het (voor protestanten) apocriefe Bijbelboek Ecclesiasticus of Wijsheid van Jezus Sirach.

Tota pulchra zijn de eerste woorden van vers 4:7 uit het Hooglied: 'Alles is schoon aan u, mijn vriendin, zonder enig gebrek zijt gij'.

Bernardus van Clairvaux interpreteerde het Hooglied van Salomo als een uitvoerige allegorie, waarvan de bruid van het lied vereenzelvigd werd met Maria. Deze idee was zeker niet onbekend in de middeleeuwen, maar werd door Bernardus zeer versterkt. Zijn interpretatie werd de bron van een groot deel van de iconografie rond Maria. Het gewone volk raakte met deze beelden vertrouwd dankzij de middeleeuwse litanieën, responsorische gebeden waaraan de gemeente deelnam.

In mijn jeugd heb ik de zogenaamde Litanie van Loreto zo niet dagelijks, dan toch minstens in de maanden mei en oktober meegebeden. Enkele titels, die ook op deze voorstelling uitgebeeld worden en die me vroeger raadselachtig voorkwamen kan ik nog steeds moeiteloos opdreunen: Gesloten hof, Toren van David, Sterre der Zee, Stad Gods, Spiegel zonder smet, Bron van levend water, etc.

Vergeleken met de elegante hofstijl van de Gebroeders van Limburg in de Très Riches Heures, zijn de miniaturen van Horenbout en Bening in het Grimani brevier realistischer en natuurlijker.
Zij zijn beide een product van hun tijd. De hoofse stijl van het begin van de vijftiende eeuw - bekend als Internationale gotiek - werd honderd jaar later, aan het begin van de zestiende eeuw, als ouderwets ervaren.